Opvoeden vanuit verbinding. Een mooie manier om je kind vanuit liefde maar met begrenzing handvaten te geven ontdekkend te leren. Hier volgen 10 uitgangspunten over hoe je hier mee kunt beginnen.
1. Start vanuit verbinding
Ga ervan uit dat al het gedrag van je kind volgt op hoe verbonden je kind op dat moment met je is. Contact en verbinding als basis. Zodra dit even niet meer goed is, krijg je ruis. Dan heb je een kind wat tegendraads gaat doen. Niet meer mee wil werken. Heel vaak is de oorzaak van dit ongewenst gedrag het ontbreken van een stukje verbinding. Misschien is je eerste reactie om je kind te negeren bij negatieve aandacht vragen, maar je zou eigenlijk juist het contact en de verbinding weer proberen op te zoeken. Misschien voelt het als belonen, maar grote kans dat het werkt.
2. Geef een keuze i.p.v. een commando
Al vanaf heel jonge leeftijd heeft je kind de behoefte om als autonoom wezen gezien en behandeld te worden. Gedraagt je kind zich “lastig” dan komt dat vaak voort uit het gevoel dat hij beperkt wordt in zijn autonomie. Wat je kind in feite zegt als hij “nee” roept is: “Ik ben mijn eigen baas, jij hebt geen macht over mij!” Daarom kijk je in welke situatie je je kind meer keuzevrijheid zou kunnnen geven.
3. Gebruik een speelse aanpak
“Maar hij moet wel weten, dat ik meen wat ik nu zeg!” Dat zal best en van huis uit ben ik ook “de blik” gewend, maar met een grapje of op een andere speelse manier je bedoeling duidelijk maken, bereik je vaak veel meer. En het maakt opvoeden een stuk leuker en uitdagender.
4. Laat gevoelens er zijn.
Dat verdriet of die boosheid mag er best zijn. Even je kind zijn emotie er laten zijn, door het te verwoorden, scheelt vaak zoveel strijd. Ga niet “sussen” of zeggen dat het allemaal wel meevalt. Luister naar je kind zijn gevoelens en reflecteer eventueel zijn gevoelens.
5. Keur het gedrag van je kind af en niet je kind zelf.
I.p.v. “Wat ben jij toch een onhandig kind, hoe je je brood nu smeert.” zeg je: “Op deze manier je brood smeren, gaat niet want je gebruikt de verkeerde kant, draai hem maar om.”
6. Onderhandel over grenzen waar mogelijk.
Je mag best inconsequent zijn. Je gevoelens verschillen immers van dag tot dag, van kind tot kind en van situatie tot situatie. Als je zou proberen om altijd consequent te zijn, zou je niet meer “echt” zijn.
Je mag dus best flexibel zijn in de grenzen die je stelt. Je “nee!” bewaar je dan voor situaties waarin je het echt nodig hebt.
7. Zie je kind als een bondgenoot in het gezin.
Vraag je kind naar zijn mening. Betrek je kind bij het maken van beslissingen. En heb je het zelf verkeerd gedaan, bied dan je excuses aan je kind aan.
8. Lichamelijke aanraking niet forceren.
Geen verplichte handjes, kusjes of knuffeltjes. En ook geen verplicht “dankjewel”, “alsjeblieft” of “sorry” moeten zeggen.
9. Ga uit van de goede intentie van je kind.
Laat je kind, voor jou, ongewenst gedrag zien, ga dan niet uit van het slechtste maar probeer het te zien als een onvervulde behoefte. Is je kind misschien moe? Heeft hij honger of verveelt hij zich?
10. Time-out voor jou.
Word het je allemaal teveel? Neem dan zelf een time-out. Stap even uit de situatie, haal diep adem en zie de situatie ineens met heel andere ogen dan toen je er net nog middenin zat.